vrijdag 20 februari 2009

Geld is kaas

Or why Obama leaves the people with nothing but “change”.

Onlangs keurde het Amerikaanse Congres de American Recovery and Reinvestment Act goed, het plan van Obama om de Amerikaanse economie er terug bovenop te helpen. Goedkeuring alom in Europa. In De Morgen wordt hardop gedroomd van een terugkeer van het Keynsianisme en de interesse voor meer centralistische vormen van economische planning groeit. Maar daar is niets progressiefs aan. Integendeel. Vooral de monetaire politiek van Obama zal nog brokken maken. Mark my words.

787 000 000 000 dollar. Dat is het astronomische bedrag dat in de Amerikaanse economie terecht komt met Obama’s plan. Gigantisch als je weet dat die economie in zijn geheel “slechts” 13 800 miljard dollar groot is. De investering die Obama dus maakt bedraagt dus bijna 6 procent van het BNP. Dat is echter niet het enige. Het plan-Paulson, nog uitgevoerd onder de Bush-administration bedroeg ook al 700 miljard dollar. En het is niet uitgesloten dat nog meer bail-outs volgen.

Samen met nog een aantal andere “collateral measures” is het veilig te zeggen dat in een paar maanden tijd de Amerikaanse economie ongeveer een injectie kreeg ter waarde van niet minder dan 15 % van haar eigen BNP. Nog nooit heeft een overheid zoveel uitgegeven. Als er nog discussie zou bestaan over het nut van overheidsinterventie, dan is dit de grootste testcase ooit. Maar dat het zal fout lopen, staat nu al in de sterren geschreven. We laten ons immers verblinden door de uitgavenzijde, zonder te kijken naar de inkomstenzijde. En daar zit het grondig fout mee.

Obama’s plannen lijken wel de natte droom van elke Europese sociaal-democraat. Hij investeert in groene energie, in sociale welvaart, in infrastructuur en wetenschap, in onderwijs. Maar waar komt al dat geld vandaan? Worden de belastingen in Amerika dan verhoogd met diezelfde 15 procent? Helemaal niet, want de opgesomde investeringen vormen slechts het kleinste onderdeel van het stimulus package. Dat bestaat namelijk voor meer dan de helft uit tax relief, lágere belastingen dus. Hogere uitgaven, en lagere inkomsten, hoe kan dat tegelijk gefinancierd worden? Wie “deficit spending” in gedachten had, zit er naast. Want deficit spending zou betekenen dat de overheid belastingsgeld gebruikt om de economie te stimuleren, of tenminste leningen aangaat. Maar dat is niet zo. Geen dollar van al deze plannen is belastingsgeld. Integendeel. Het rolt op dit moment van de persen van de Federal Reserve.

There’s your answer! Wat Obama doet is dus niet meer en niet minder dan vers geld laten bijdrukken. Een stoute waarnemer zou durven beweren dat, Mugabe indachtig (231 miljoen procent inflatie in Zimbabwe, nov. 2008) Obama’s Afrikaanse roots er voor iets tussen zitten, maar dat zou een brug te ver zijn. Obama doet gewoon wat sinds Nixon iedere president van de VS ongebreideld kan doen: de geldhoeveelheid inflateren om een ongezonde economie terug wat heroïne toe te dienen. Dat kan, omdat op zondag 15 augustus 1971 de laatste controle op de waarde van geld, namelijk de Wet van Gresham, buiten spel werd gezet. Maar vooraleer we daarop ingaan, hebben we een brok monetaire geschiedenis nodig om te begrijpen hoe het zover is kunnen komen.

In den beginne was er niets. De mens zwierf over de velden en leefde van de jacht, visvangst en plukte wat hij ook maar kon vinden. Omdat de één soms wat vissen over had, en de ander soms wat bessen, werden die voor elkaar geruild. En ook hout met vlees. Een silexknol voor een goed stuk leer. En ga zo maar door. Met het complexer worden van de arbeidsverdeling in de samenleving, verfijnde zich ook de ruilhandel. Want hoe ruilde je een ploeg? Je kon toch onmogelijk honderden bessen in ontvangst nemen, want die zouden rotten nog voor je ze kon opeten. Of toch, een deel van die bessen ruilde je dan opnieuw voor andere goederen. In feite ontstond zo indirecte ruil: de bessen op zich waren niet meer gegeerd, ze fungeerden eerder als medium van uitwisseling. Die bessen werden geld. Geld is dus niets meer en niets minder dan een medium voor indirecte ruil, al schijnen we dat in onze moderne tijd vergeten te zijn.

Van toen af ging het snel. Men ruilde steeds meer voor een tussenproduct dat iedereen wel kon gebruiken, dat klein genoeg was in eenheid, en waarmee je dus veel verschillende dingen kon kopen. Deze intermediaire ruilmiddelen konden van alles zijn, er was geen standaard. Maar gaandeweg selecteerde de markt uit al die mogelijke ruilmiddelen (bessen, vissen, stro) dat ruilmiddel dat het meest standvastig was van kwaliteit en houdbaar qua duur. Na eeuwenlange concurrentie tussen alle soorten ruilmiddelen, zijn twee goederen, goud en zilver als regulier betaalmiddel opgekomen.

Wat van primordiaal belang is bij het aanschouwen van deze evolutie is dat goud, als meest courante betaalmiddel, een echt economisch goed is. Het is verhandelbaar zoals kaas, deelbaar als bloem, houdbaar als water. Net door die vele goede eigenschappen (verhandelbaar, deelbaar, houdbaar) is het net het meest courante betaalmiddel geworden. Maar dat vergeten wij dikwijls. In onze perceptie van economie is geld gewoon een afspraak, een vertrouwenskwestie. Maar dat is het niet! Dat is het geworden, en daar zit net het probleem.

Waar is het dan misgelopen? De hele verdere monetaire geschiedenis overlopen zou ons te ver leiden, maar één essentiële stap mogen we toch niet overslaan: het ontstaan van banken. Banken ontstonden namelijk onder invloed van handelaars, die betalingen in goud, vooral bij grote transacties, te gevaarlijk en te onhandig vonden. Liever deponeerden ze hun goud bij een bewaarder, die hen daarvoor een IOU uitschreef, een schuldbewijs. Vanaf dan konden betalingen uitgevoerd worden door het overhandigen van dit schuldbewijs aan de handelspartner, die dan het goud kon ophalen in de bank. Het zijn deze schuldbewijzen die de voorlopers zijn van onze hedendaagse bankbiljetten.

Ware het niet dat er één belangrijk verschil is met vroeger. Die eerste bankbiljetten immers vertegenwoordigden wel degelijk echte waarde. Op elk moment kon de betrokken handelaar het schuldbewijs omzetten het materiaal dat het vertegenwoordigde. Doorheen de tijd is dat dus goud geworden, maar dat kon evengoed tabak zijn zoals in Virginia. Daar waren tobacco notes, schuldbewijzen uitgedrukt in een gewicht aan tabak, een geldig betaalmiddel. Maar steeds stond er tegenover een denominatie op papier een gewicht in realiteit. En dáár is het misgelopen: Nixon sneed die band door.

Dat deed hij omdat de monetaire afspraken, die eerder in Bretton Woods gemaakt werden, niet meer houdbaar bleken. Daar had de VS zich geëngageerd om elke dollar terugbetaalbaar te maken in goud, zoals het eigenlijk hoorde. Die belofte kon de VS maken, omdat tegen het einde van WO II, door inflatie in Europa, de VS beschikte over een gewicht in goud dat uitgedrukt kan worden als 25 miljard dollar. Die belofte zou tot op vandaag houdbaar gebleven zijn, ware het niet dat de opeenvolgende Amerikaanse regeringen sinds WO II de dollar steeds meer inflateerden. En dat hoofdzakelijk om allerlei oorlogen te financieren.

Onder een goudstandaard doe je dat niet ongestraft. Er is bestaat namelijk een wetmatigheid die zegt dat “slecht” geld “goed” geld uit de markt drijft. Dit is de wet van Gresham: “bad money drives out good money”. Het is van belang deze wet te begrijpen, om de beslissing van Nixon te kunnen kaderen, wat de start is van de miserie die we vandaag beleven. De wet van Gresham komt hier op neer dat wanneer een munt ontwaard wordt, en munten van voor en na de ontwaarding door de overheid wettelijk in waarde gelijk gesteld worden, de munten met de intrinsiek hoogste waarde in het buitenland ingewisseld worden voor vreemde valuta, waarmee dan de eigen munt van lagere waarde teruggekocht wordt

Concreet: wordt een dollar gedefinieerd als een gewicht van 35 ounces aan goud, dan zullen bij een inflatie van de munt (bijvoorbeeld 1 dollar = 34 ounces goud) de biljetten van voor die datum naar het buitenland wegvloeien. In het binnenland merk je daar dus niets van, maar bij de import wel: ondernemers zullen altijd eerst betalen met de oude, “goede” munten. Dat was zo in de middeleeuwen, en dat is nog steeds zo. Zo vloeien de bankbiljetten met de grootste onderliggende waarde eerst naar het buitenland. En dus ook de rechten op die onderliggende waarde zelf. En dat is, zoals we weten, goud.

Dat was exact het probleem van de VS in 1971. Door het inflateren van haar munt gedurende de jaren 50 en 60, verdwenen enorm veel oudere en dus meer waardevolle dollars naar het buitenland. Ze stonden bekend als Eurodollars. Net voor het opblazen van Bretton Woods, was van de oorspronkelijke 25 miljard dollar aan goud nog slechts 9 miljard dollar over. En op de koop toe circuleerden in Europa nog eens meer dan 80 (!) miljard euro aan dergelijke onopgeëiste dollars. Het was duidelijk dat de VS nooit meer aan al haar terugbetaalverplichtingen zou kunnen voldoen. In plaats van dus toe te geven dat de voorbije Amerikaanse regeringen hun munt ongebreideld geïnflateerd hadden, nam Nixon de vlucht vooruit, en verklaarde dat de VS vanaf die bewuste zondag dollars niet meer in goud zou terugbetalen.

Dit is de grootste gelegaliseerde diefstal uit de geschiedenis van de mensheid. Wat Nixon in feite deed, was verklaren dat de VS nooit nog haar schulden zou terugbetalen. Voortaan zou er geen verband meer bestaan het papier dat dollar heet en de onderliggende waarde ervan. De autocensurerende werking van de wet van Gresham, namelijk dat munten uitgewisseld worden met het buitenland tot hun koopkrachtpariteit is hersteld, werd buiten spel gezet. Vanaf nu kon de Amerikaanse regering ongebreideld haar munt inflateren, zonder dat hen ooit iemand de rekening zou presenteren.

De monetaire politiek van Obama verschilt dan ook in niets van die van zijn voorgangers. Op de website www.recovery.gov staat te lezen: “This is your money. You have a right to know where it's going and how it's being spent. Learn what steps we're taking to ensure you can track our progress every step of the way.” Daar zou moeten staan: “This is newly printed money. You have the right to condemn this government for monetary fraud. Learn what steps we’re taking to make sure you’ll never find out. And you’ll see we’ve been fooling you all the way.”

Obama brengt dus alvast op economisch vlak géén change, hij monetariseert de schuld van de US op de rug van de Amerikaanse burger, die slechts met wisselgeld achter blijft. En ironisch genoeg is dat de monetaire betekenis van “change”.

Brecht Arnaert


Dit is de samenvatting van een essay over monetaire politiek, binnenkort te downloaden via www.smithsonsplace.eu

zaterdag 14 februari 2009

Ockhams scheermes

In DM van 31 januari verdenkt socioloog Luc Huyse de auteurs van het boek “De Vlaamse republiek” van een gebrek aan realiteitszin. De stukken in het boek, op enkele uitzonderingen na, ontgoochelen, aldus Huyse. Maar wat wordt bedoeld met realiteitszin? Een nauwkeurige lectuur van het opiniestuk legt net de absurditeit van Huyses eigen denktrant bloot: democratie is universeel, behalve in België. Het zou wel eens kunnen dat “realiteitszin”, eerder dan een vermeend romantisch nationalistisch gevoel bij de Vlaamse separatisten, net de drijvende kracht achter de onafhankelijkheidsgedachte is.

Het opiniestuk van Huyse is eigenlijk een vrij klassieke aanval op de onafhankelijkheidsgedachte. Hij wijst op wat volgens hem een aantal praktische onmogelijkheden zijn. Het probleem Brussel wordt op tafel gelegd, de verdeling van de staatsschuld, het lidmaatschap van de Vlaamse republiek bij de EU en nog een aantal andere operationele problemen. Dat daarvoor al talrijke scenario’s en oplossingen bedacht zijn waar Huyse blijkbaar niet van op de hoogte is, kunnen we hem niet verwijten. Hij tafelt nou eenmaal niet regelmatig met figuren uit de Vlaamse Beweging. Tot daaraan toe.

Maar dan gaat hij nog wat verder. Naast die praktische problemen, ziet Huyse namelijk ook een fundamenteel, haast ideologisch probleem, dat van de democratie zelf. Zouden de opgesomde operationele moeilijkheden bij de realisatie van een eigen republiek nog op te lossen vallen, dan schort er toch zeker iets met de democratische ingesteldheid van de Vlaamse republikeinen. Met andere woorden: we denken moedig na, maar onze principiële democratische analyse klopt voor geen meter.

We zijn namelijk verkeerd zijn als we zeggen dat het meerderheidsprincipe één van de hoekstenen van de democratie is: “Men vergist zich. Die spelregel werkt alleen in landen met een tweepartijenstelsel waarin de minderheid van vandaag, dankzij verkiezingen, morgen meerderheid kan worden. Waar de verhoudingen onwrikbaar zijn omdat ze op demografische of etnische gronden rusten, is de meerderheidsregel onbruikbaar.”

Interessant. De bewering die Huyse hier eigenlijk doet komt erop neer dat de democratische beginselen overal toepasbaar zijn behalve in België. Overal ter wereld wordt het meerderheidsbeginsel – one man, one vote – als één van de meest fundamentele democratische principes gezien, maar België vormt daar dus een uitzondering op. In plaats van te concluderen dat een democratie waarin winnaars en verliezers op voorhand al bekend zijn, geen democratie is, wordt et voorbeeld België wordt dus niet als atypisch afgedaan, nee, het is de democratische theorie zelf die verkeerd is. Om in het Belgische kader te kunnen functioneren, moet het democratisch meerderheidsbeginsel een “hineininterpretierung” ondergaan, een Belgische vertaling. Democratie moet herdacht worden in functie van het Belgische project: alle appels vallen naar beneden, behalve één.

Dat is niet enkel klinkklare nonsens, het is ook een zeer arrogante zienswijze. Alsof België kan beweren een uniek democratisch project te zijn door zich aan de meest basale regels van zo’n democratie te onttrekken. En dat terwijl Huyse in essentie eigenlijk gelijk heeft: in België zijn meerderheid en minderheid door de federalisering vooraf gedefinieerd. In federale landen met vele deelstaten is dat geen enkel probleem, omdat minderheden wisselend kunnen zijn naargelang het thema. Maar in België is er dus slechts één wezenlijke minderheid. Het democratisch meerderheidsbeginsel aanhouden in een federatie die slechts uit twee fundamentele delen bestaat, is dus onhoudbaar.

Maar die analyse leidt jammer genoeg niet tot de meest logische conclusie, namelijk dat er met het meerderheidsbeginsel in een democratische rechtsstaat niets mis is, en het dus wel België moet zijn dat niet beantwoordt aan de democratische maatstaven. Die conclusie durft Huyse, en jammer genoeg een groot deel van onze Vlaamse academische wereld met hem, niet te trekken. Integendeel. Men slooft zich uit om aan de Belgische malaise een andere causaliteit te geven. Niet België moet verdwijnen, maar onze ontoereikende analyse van wat democratie eigenlijk is. Het feit dat België niet werkt ligt niet aan de verminking van de democratie, maar aan de kortzichtigheid van de Vlamingen, hun gebrek aan solidariteit, hun gebrek aan belgitude, quoi?

Deze ontwikkeling in de gedachtestroom van onze Vlaamse academici is zorgwekkend. Met de democratische vervuiling waarvan sprake in het boek is het blijkbaar nog erger gesteld dan gedacht. Niet enkel vinden we die terug in de dagelijkse ontkenning van het meerderheidsprincipe in de politieke praktijk, blijkbaar geraakt ze ook verinnerlijkt in ons denkpatroon. Het feit dat Vlaamse meisjes niet meer ingeënt kunnen worden tegen baarmoederhalskanker heeft niets te maken met de pervertering van de democratische gedachte – de minderheid bestuurt – maar is een verantwoord gevolg van de bescherming van minderheden.

Het feit dat deze regering gedomineerd wordt door de minderheid in dit land, is geen aberratie, maar een democratisch lichtbaken en een voorbeeld voor de rest van de wereld. Het feit dat een partij als Ecolo in de federale verkiezingen van 2003 met 201.118 stemmen vier zetels binnenhaalde, terwijl N-VA in diezelfde verkiezing exact 281 met burgers méér achter haar project toch slechts één zetel toegewezen kreeg, is geen teken dat zelfs het kiessysteem fundamenteel ondemocratisch is, maar natuurlijk een ‘aanvaardbare correctie’ op dat gewraakte meerderheidsbeginsel. En zo kunnen we nog wel een tijdje doorgaan. Dit zijn perversies van de bovenste plank, en toch worden ze gerationaliseerd in een pseudo-wetenschappelijke herdenking van de democratische gedachte.

William Ockham (1288-1347) zou zich omdraaien in zijn graf. Zijn devies luidde: “Binnen redeneringen moeten de onderdelen niet zonder noodzaak worden toegevoegd”. Met andere woorden: wat al een logische verklaring heeft, behoeft geen uitleg die nog moeilijker is. Wie nog nieuwe elementen toevoegt aan een verklaring die al werkt, verbergt enkel evidenties. Men hoeft niet verder te zoeken. Wat Huyse doet, is net wel verder zoeken, en wel naar het onbestaande Belgische democratische experiment. Terwijl het Belgisch democratisch deficit ons dagelijks om de oren slaat, legt men de oorzaak van het falen van het Belgische model niet bij deze onzinnige staatsstructuur, maar dus bij de democratie zelf. Dat is geen democratische vervuiling, maar intellectuele luiheid.

Brecht Arnaert

Brecht Arnaert is voorzitter van Jong N-VA UGent, de Vlaams-republikeinse studentenwerking aan de UGent. Hij schreef deze bijdrage in eigen naam.